De zorg moet goedkoper en de gemeenschapszin moet beter. ‘We moeten elkaar proberen te helpen voordat we de rekening naar de overheid sturen’, betoogde staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid, PvdA) onlangs bij de lancering van zijn nieuwe plannen voor versobering van de langdurige zorg (NRC Handelsblad 26 april). Tegelijkertijd bezwoer hij dat ‘we mensen die echt zorg nodig hebben, niet in de steek laten’. Wat dat precies betekent, bleef in het interview onduidelijk. Eén ding stond echter voorop: mensen moesten minder rechten claimen en zich meer van hun plichten bewust zijn. Van Rijn: ‘Het kan zijn dat een persoon alleen hulp bij het douchen nodig heeft. Of bij het boodschappen doen. Moet je dat allemaal als rechten definiëren? Eenzaamheid bestrijden met een recht lijkt me niet logisch.’
De staatssecretaris herhaalt hier een beproefde tactiek van de afgelopen jaren: wat de overheid niet meer wil betalen, noemt ze geen ‘echte zorg’, en dus kan de overheid die met een gerust hart overlaten aan ‘de gemeenschap’. Maar hoezo is hulp bij douchen of boodschappen een kwestie van eenzaamheidsbestrijding? Wie niet kan douchen, heeft hulp bij douchen nodig, geen gezelschapsdame. En hoezo zou ‘de gemeenschap’ de wekelijkse douchebeurt overnemen? Wie wil worden gedoucht door de buurman?
De kern van deze sociale revolutie is dat burgers een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor eigen en andermans gezondheid en welzijn. Zij moeten minder van de overheid verwachten en meer voor elkaar gaan zorgen, en meer voor en met elkaar doen. Dat zou goed zijn voor de gemeenschapszin en noodzakelijk voor ‘onze portemonnee’.
Elk jaar worden er rechten uit de AWBZ geschrapt en elk jaar verwacht de politiek meer eigen verantwoordelijkheid van burgers. Elke stap wordt gebracht als een financieel onvermijdelijke maar inhoudelijk beperkte, tamelijk onschuldige verandering. In de loop van vijftien jaar (van de invoering van de Wmo in 2007 tot pakweg 2022) gaat het echter om een totale verbouwing van de verzorgingsstaat – met zeer ingrijpende gevolgen voor alle inwoners van Nederland.
Binnen ‘de zorg’ is de verandering veel groter dan alleen wat meer zorg bieden aan mensen thuis. Er zijn al zorginstellingen waar familieleden verplicht ‘vrijwillig’ diensten draaien. Verplicht vrijwilligerswerk is allang geen oxymoron meer, maar een standaardingrediënt van deze revolutie. Om de bezuinigingen op personeel op te vangen, is het namelijk heel ‘logisch’ dat mensen wegbezuinigd betaald werk als vrijwilliger overnemen. Steeds meer gemeenten gaan over tot het verplichten van vrijwilligerswerk voor bijstandsgerechtigden, inburgeraars en anderen die aanspraak maken op hulp van de overheid. Wie iets krijgt, moet ook iets terugdoen, zo luidt het nieuwe motto. Het is dus ‘logisch’ om deze plicht uit te breiden naar bijvoorbeeld Wajongers en AOW’ers.
Veel mensen zorgen al voor hun naasten en doen dit, binnen grenzen, graag. Maar ze willen niet dat de overheid hen hiertoe dwingt. Voor sommige, ook intieme, handelingen zoals douchen, zijn ze liever afhankelijk van professionele hulp dan van familie. Ook sociale samenhang versterken vinden de meeste mensen belangrijk, maar opnieuw geldt hier dat dit vooral niet moet worden afgedwongen. Ze willen wel bij een gemeenschap horen, maar willen die gemeenschap bij voorkeur zelf kiezen.
De nieuwe agenda van het affectief burgerschap kent echter ook een groot aantal risico’s. De overbelasting van een aanzienlijke groep mantelzorgers is er één. Een tweede risico hangt hier direct mee samen: het beleid leidt tot nader order tot grotere sekseongelijkheid, want de meeste mantelzorgers en zorgvrijwilligers zijn vrouwen. Het derde risico is dat er grote gaten vallen in sociale voorzieningen doordat er veel te veel van vrijwilligers wordt verwacht. Zijn vrijwilligers duurzaam bereid en in staat om buurthuizen, bibliotheken en speeltuinen te runnen en burenhulp te organiseren? In eerste instantie kan dit veel enthousiasme genereren, maar onderzoek onder burgerinitiatieven laat zien dat veel complexe, veeleisende initiatieven na verloop van tijd weer verdwijnen door onderlinge conflicten die juist, doordat men vrijwillig deelneemt, hoog op kunnen lopen. Het hangt vaak op één trekker en als die ruzie krijgt of wegvalt, stort het kaartenhuis ineen. Een vierde risico is dat affectief burgerschap feitelijk tot horig burgerschap verwordt. Dat burgers wel extra verantwoordelijkheid krijgen, maar niet de kans om mee te praten over wat ze wel en niet tot hun burgerplichten vinden horen. Over die zeggenschap is weinig geregeld. Gemeenten moeten weliswaar een Wmo-raad hebben, maar de representativiteit, invloed en reikwijdte hiervan is doorgaans beperkt.
Aangezien deze risico’s groot zijn, en de veranderingen zich staps- en sluipenderwijs voltrekken, moet de discussie nog fundamenteler zijn. Willen we deze vergaande ontmanteling van de verzorgingsstaat wel? Waarom zou informele zorg beter zijn dan formele? En waarom zou belangrijk werk niet gewoon betaald moeten worden?”
Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak zijn respectievelijk bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap en hoogleraar Algemene Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel verscheen zaterdag 11 mei in Nrc Handelsblad. Lees meer op
http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/05/12/wie-wil-zich-nu-laten-douchen-door-de-buurman/